(André (uiterst Links) met al zijn broers en zussen)
Een verhaal over opoffering en verraad, moederliefde en een drama dat langzaam, maar zeker zijn geheimen prijsgaf.André wordt dit jaar 93, hij heeft altijd een guitige blik en is goedlachs, maar wikt zijn woorden wanneer het over de oorlog gaat.
Hij schetst eerst de situatie thuis in 1940: We waren met tien kinderen. We hadden thuis een brouwerij - de Reiger - en we brouwden Vremderbier. We woonden in een villa ernaast. We hadden ook een paardenfokkerij. Moeder deed het huishouden, vader Jozef was burgemeester sinds 1933. Hij nam zijn taken nauwgezet waar, was heel geliefd, en zorgde als een goede burgervader voor zijn dorpelingen.
De bezetting in ons dorp begon vrij rustig, van de gewone Duitse soldaten hadden de mensen niet meteen last, vertelt André
Maar de tijden veranderden, alle koper werd opgeëist, en het drama sloop dichterbij, mijmert André. Er is ook het verhaal over de Joodse kinderen en de deportaties ... Meerdere burgers verleenden onderdak aan Joodse kinderen, en als burgemeester wist vader zeer goed op welke plaatsen dat het geval was, hij wist zelfs Engelse parachutisten in een hooimijt zitten. Op een dag werden rantsoenbonnen voor hen gestolen. Iemand had vader aangegeven en hij werd opgepakt door de Gestapo, dat was in maart ’44. Toen wij thuiskwamen van school, was vader weg.
"Kinderen mogen nooit zoiets meemaken. Het maakt ons stil. De oorlog heeft hun familie getekend met veel tranen van immens verdriet, maar ook van trots op een moeder die tot het einde haar kroost spaarde, en op een vader die zich is blijven inzetten tot het lot over hem besliste."